


JAN VERHAEGHE
THE CENSORED CENSOR
KUNST IS ALTIJD POLITIEK, POLITIEK IS NOOIT (EEN) KUNST
_Roger D'Hondt
Het minste dat je van goede kunst moet kunnen verwachten, is dat ze een weerspiegeling is van wat er leeft in de maatschappij. De wijze waarop dit tot uitdrukking wordt gebracht, is niet noodzakelijk van primordiaal belang omdat de esthetische vorm in de ‘eerste lijn’ ondergeschikt is aan de inhoud. Maar kunst kan ook, geplaatst binnen een sociale context, mooi en ontroerend zijn in haar controverse. Kunst kan de maatschappij in beeld brengen, maar ze kan de maatschappij ook sturen. Voor dit laatste is verbeelding nodig, wat op zich al een verruiming is van de praxis, van de inhoud. Hier speelt de vorm wel een rol.
Kunst heeft geen grenzen maar openbaart visies die de gemeenschap voor keuzes stelt. Daarbij zijn er maar twee mogelijkheden: voor of tegen. Een compromis tussen de twee is onmogelijk en leidt tot artificiële kunst. Kunst op maat. De hedendaagse kunstenaar heeft een veelzijdige opdracht. Griekse en Romeinse kunstenaars beelden taferelen uit van waaruit je vandaag kunt afleiden hoe de maatschappij toen functioneerde; in de middeleeuwen werkten kunstenaars in opdracht van instituten en private donateurs en dat hield in dat ze à la tête du client aan hun trekken kwamen. Vandaag is de kunstenaar meer dan ooit onafhankelijk.
Op documenta zijn dierenwelzijn, urbanisatie, politiek, milieu, kortom de toekomst van ons mensbeeld, onderwerpen die kunstenaars aanspreken en waarover ze hun visie geven. Aangezien kunstenaars de spiegel van de maatschappij zijn, is het normaal dat thema’s als de oorlogen in het Midden-Oosten een plaats hebben in de wereld van de hedendaagse kunst. Staande voor om het even welk kunstwerk moet je als individu een keuze maken: je bent ervoor of je bent ertegen. In het geval van het Midden-Oosten wordt die keuze mee bepaald door een eigen opinie, gevoed door de nieuwsberichten die, naargelang de media, gekleurd naar ons worden doorgestuurd. Het is dus geen gemakkelijke opgave om staande voor die kunstwerken de vrije ruimte te geven aan reflectie. Met andere woorden: in deze fase is kunst geen esthetisch spel maar vraagt ze om een ernstige analyse.
Politici kiezen als ze beslissingen moeten nemen steeds voor de grootst mogelijke gemene deler, tenzij ze met de neus op de feiten worden gedrukt. Goede kunst kan niet neutraal zijn. Op dezelfde tentoonstelling zijn er kunstenaars die zich afzetten tegen het neoliberale denken in 2012, omdat dit ook schade aanbrengt aan de vrije meningsuiting en de besparingstrein ook de culturele sector treft. Kunstenaars reageren fel en ongeremd, ondanks het feit dat Documenta slechts mogelijk kan worden gemaakt door overheidssubsidies. Het bewijst dat de sector onafhankelijk is. Hun boodschappen worden door 1 miljoen mensen meegenomen en doorgegeven. De kunstenaar zendt kritische signalen uit en dat is in de maatschappij van heden een understatement.
Vanaf de jaren zestig hebben Belgische kunstenaars (beeldende kunst, muziek, theater,…) zich nadrukkelijk gemengd in maatschappelijke debatten én zich manifest ingezet voor humane initiatieven. De kunstenaar als maatschappijkritische geest manifesteert zich bij voorkeur op straat (in happenings) en trekt resoluut aan de kar van een beweging waarin de vrijheid van meningsuiting en maatschappijvernieuwing centraal staan (protestsongs, politiek theater, bevrijdingsfilms, Fugitive Cinema, gestencilde literatuur,…).
In Antwerpen kwamen in de jaren zestig, mede onder de invloed van kunstenaars, krakersbewegingen tot stand die leegstaande gebouwen omvormden tot creatieve ateliers. Maar evenzeer waren het kunstenaars, verenigd onder de naam Vrije Actiegroep Antwerpen, die in Antwerpen (1967-1970) het Conscienceplein autovrij eisten en het verkregen van de stedelijke overheid om hun ideeën uit te voeren. Hier zat men duidelijk in de hippe sfeer van de politieke Provobeweging, waar de kunstwereld zich verenigt met de politiek van het ‘vrijstaat’[2]-denken. Bovenstaande voorbeelden zijn vandaag verankerd in het stedenbeleid dat ontwikkeld is door politici. Bij nieuwbouwprojecten van openbare besturen is bijvoorbeeld een regel van toepassing die de bouwheren verplicht kunst te integreren.
Het ‘artistieke statement’ waarmee een bekend plastisch kunstenaar als Roger Raveel in de jaren zeventig wijst op de vervuiling van het Brugse Minnewater en zich verzet tegen de rechttrekking van de historische rivier de Leie is een ander voorbeeld van maatschappelijke betrokkenheid. Op het Minnewater in Brugge liet hij houten zwanen drijven en op de Leie protesteerde hij met een vlot waarop een door en voor hem karakteristiek ‘doorzichtig’ schilderij was gemonteerd, dat over de rivier door verschillende dorpen werd voortgetrokken. In beide gevallen was de kunst van Raveel ook herkenbaar aanwezig, maar zijn taak bestond erin de goegemeente te beroeren. Het project zette zich af tegen de botte politieke bureaucratie . Klimaat- en andere milieueffecten zijn vandaag meer dan ooit onderwerpen die aanzetten tot acties waar kunstenaars mee aan de slag gaan.
Een voordeel van dergelijke acties is dat kunst openbaar wordt en zich niet langer afspeelt in musea en andere kunsttempels, maar de straat op gaat en een belangrijk deel gaat uitmaken van het openbare leven. Het emancipatorische en democratische karakter van straatkunst (geen entreegeld) moet benadrukt worden. Marcel Broodthaers speelde daarop in door in Brussel, aan de ingang van het Paleis voor Schone Kunsten, bankbiljetten van 50 BEF te verscheuren (tegen de strafwet in) – de som die werd gevraagd als entreegeld voor een ‘culturele’ manifestatie. Een politiek statement zonder weerga.
Een kunstenaar die een ander soort van sociale groepsdynamiek ontwikkelt, is Jef Geys. Geys werkt aan een oeuvre waarin mens-wetenschappen – met de ‘wetenschapper’ in de betekenis van ervaringsdeskundige – centraal staan. In 1972 gaf hij zijn eerste Kempens Informatieblad uit naar aanleiding van de staking in Veille-Montagne. Sindsdien is dit ‘gratis’ blad op elk van zijn tentoonstellingen aanwezig als informatiedrager voor zijn projecten. Met zijn projecten staat Geys aan de wieg van het sociaal-artistieke discours in Vlaanderen, waarin kunstenaars samenwerken met ‘gewone’ mensen, die op het eerste gezicht niet geboren zijn om kunstenaar te worden. Een these die ook de kunstenaar-filosoof Joseph Beuys beschrijft in zijn boek Jeder Mensch ein Künstler. Hij gaat ervan uit dat in elke mens creativiteit zit die als gevolg van de heersende maatschappijpatronen niet tot uiting komt.
In 1965 richt de Belgische kunstenaar Jean Toche in New York de ‘Republic of the Federal Socialist States of Belgium in ballingschap’ op. Het is hem erom te doen door het uitlokken van conflictsituaties België te verlossen van de ‘culturele prostitutie’. Toche doelt op de verscheurdheid door de Vlaams-Waalse tegenstellingen. Hij genoot een vrij klassieke opleiding bij de Leieschilder Maurice Schelck (Aalst, 1906 – Gent, 1978) maar zijn opleiding aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) heeft hem als mens gevormd. Toche ergert zich aan kardinaal Mercier, die weigert een (katholieke) Vlaamse universiteit op te richten, en noemt dit in een manifest dat hij samen met de Amerikaanse kunstenaar en medestander in de strijd Jon Hendricks schrijft een ‘culturele genocide’. Hij ageert met manifesten die hij ondertekent met het ‘Belgian Liberation Front’. Zijn BLF zal navolging krijgen bij diverse actiegroepen en in verschillende betekenissen. Niet zonder belang is het initiatief van Roland van den Berghe, die de Interuniversitaire tentoonstelling Reportage tot stand brengt met kunstenaars uit de verschillende gewesten (Marcel Broodthaers, Jacques Charlier, Dees De Bruyne, Panamarenko e.a.). Dit gebeurt met op de achtergrond manifestaties waarbij studenten in Leuven een onafhankelijk Vlaanderen eisen. Kunst houdt niet op aan de grenzen. Hugo Heyrman legt in 1980 op de Grote Markt van Aalst een mozaïek aan dat een oosters (vredes)tapijt voorstelt, in de richting van Mekka. Een symbolische actie tegen het opkomende extreemrechtse gedachtegoed. Kunstenaars beperken hun handelingen niet tot het Vlaamse en/of Belgische grondgebied. Zo legde Roland van den Berghe in 1972 voor het Museum of Modern Art in New York een bommentapijt aan en verplichtte hij daardoor de Amerikanen op de sjablonen te gaan staan van bommen die boven Vietnam werden gedropt.
De methodiek van de politieke kunstenaar evolueert met de tijd. Kunstenaars uiten zich nu onder meer door te schilderen op vrijplaatsen zoals muren van leegstaande panden, tunnels, tram- en treinstellen. De interculturele dialoog via kunst is een nieuw gegeven in het maatschappelijke project dat kunst is. Dat deze statements dikwijls terug te vinden zijn in druk bewoonde volksbuurten, op bruggen en treinstellen verklaart veel over de aard ervan. Het is vaak moeilijk – of niet gewenst – om er de auteursnaam op te plakken, gelet op de illegaliteit van de actie. In de jaren zestig en zeventig duikt de actiegroep ‘Rural Mural’, waar onder andere Roger Somville deel van uitmaakte, op in de straten van Brussel met politieke boodschappen die visueel werden uitvergroot. Ria Pacquée spuit in 1978 in de stationsbuurt van Antwerpen graffiti met slogans als ‘Ga langzaam naar uw werk’, waarmee ze duidelijk ingaat tegen de trend van gehaastheid die de welvaartsstaat typeert. An van de Vyvere verzamelt in 2007 in Brussel een groep ‘kunstenaars sans papiers’ rond zich met wie ze straatperformances doet, geënt op de levenservaringen van deze mensen in hun nieuwe wereld. Het maakt ons meteen ook duidelijk dat kunstenaars zich engageren voor de signalen uit de maatschappij en de niet-ingeloste behoeften bij de bevolking die door de politiek verwaarloosd worden.
Behalve het feit dat kunstenaars libertijns denken, worden ze ook genoodzaakt zichzelf te verdedigen tegen censuur.
Het is bewezen dat vanaf de provojaren de Belgische Opsporingsbrigade (BOB) alert aanwezig is bij culturele manifestaties die ingaan tegen de gevestigde orde. Talrijk zijn de tentoonstellingen die worden gesloten en de boeken die in beslag worden genomen.In 1960 wordt de film L’imitation du Cinéma van de surrealist Marcel Mariën in de katholieke pers hard aangepakt.
In sommige zalen mag de film niet worden vertoond. Het prozastukje ‘De penisgroet’ van dichter Herman J. Claeys in het gestencilde tijdschrift Daele is het startsein voor huiszoekingen en aanhoudingen in het literaire milieu. Hetzelfde lot ondergaat het toneelstuk Masscheroen van Hugo Claus na de opvoering in het Casino van Knokke in 1968. In dit stuk voert Claus drie naakte acteurs op. Het is duidelijk dat het gerecht een probleem heeft met vrije meningsuiting en ethiek. In een sfeer van spanning ontstaan in Brussel de Free Press Bookshop en de Dolle Mol. De Gentse strafpleiter John Bultinck neemt de verdediging op zich van de kunstenaars die voor het gerecht worden gedaagd. Hij zegt dat de grondwet niet voorzien is op artistieke vrijheid van meningsuiting. Tot op vandaag is kunstenaar zijn geen ‘vrij’ beroep. Het recente verbod om de Fenomenale Feminatheek van Louis Paul Boon tentoon te stellen in Antwerpen, het verbieden van de onschuldige voorstelling van Mijn leven met Leterme door Vitalski in Temse en het weigeren om een schilderij van Greet Van Autgaerden tentoon te stellen in het Bellevuemuseum in Brussel omdat het de koninklijke kroon zou schenden, zijn voorbeelden die erop duiden dat velen het nog steeds lastig hebben met de libertijnse kunstenaar en zijn moraal.
Kunstenaars zijn niet vies van het innemen van radicale standpunten. Als de kantoren van het extreemlinkse weekblad Pour in 1975 in brand worden gestoken door extreemrechts, nemen ze in het museum van Elsene deel aan de solidariteitstentoonstelling Je/Nous, Ik/Wij en de happening Salto Arte, die door de politiek worden geboycot. Kunstenaars uit diverse disciplines stellen zich klaar en duidelijk op tegen extreemrechts en voor het klimaat, bijvoorbeeld met de concerten 0110 en Art for Earth.
Het kunstencentrum A379089 in Antwerpen ligt in 1969 aan de basis van een van de eerste antiracistische acties in Vlaanderen.
De organisatie richt een brief aan uitbaters van cafés, dancings en andere uitgaansgelegenheden in de buurt met het verzoek de gastvrijheid en verdraagzaamheid in ere te herstellen.
Maar kunstwerken zijn ook vaak het doelwit van acties door burgers. Het kunstwerk ‘DÉFENSE D’ AFFICHER!’ © 2000 van de Brugse conceptueel kunstenaar Jan Verhaeghe werd op 30 januari 2012 door enkele werknemers van uitgerekend de sociaal-artistieke organisatie KleinVerhaal vzw beschadigd, in het kader van een stakingsactie! Het werk werd omgevormd tot ‘DÉFENSE D’HÉSITER’, een artistiek antwoord en een reactie op de vertwijfeling die bestaat rond de nationale staking en een open oproep aan de kunstenaars om een standpunt in te nemen. Na overleg zijn de kunstenaar en de werknemers tot een minnelijke schikking gekomen: het kunstwerk moet en zal in zijn oorspronkelijke staat worden hersteld. Wat ook is gebeurd!
De actievoerders hadden zich waarschijnlijk voorgesteld dat te mogen doen, want eerder had Verhaeghe immers zelf kunstwerken in de Brugse openbare ruimte met een signalisatielint afgezonderd van het publiek, als protest tegen het aankoopbeleid van de stad. Twee van de kunstenaars, van wie een werk werd afgezonderd, spanden tegen hun ‘collega’ (?) Verhaeghe een proces aan en kregen in hoger beroep gelijk omdat hij de ‘integriteit’ van hun werk had geschonden.
Maar Verhaeghe had helemaal geen geweld gebruikt of fysieke schade toegebracht aan het werk. Beschadiging van kunstwerken vanwege hun maatschappelijke en politieke aard komt regelmatig voor. In 1986 werd het werk ‘Who's Afraid of Red, Yellow and Blue’ van de Amerikaanse kunstenaar Barnett Newman aangevallen en beschadigd in het Stedelijk Museum Amsterdam. Voor Documenta in 1982 wordt aan de Duitse kunstenaar Joseph Beuys gevraagd een project in te dienen.
Hij stelt voor om bij wijze van kunstwerk in de straten van de stad Kassel zevenduizend eiken te planten. Dit geeft aanleiding tot ferme discussies en sommige van de bomen worden met opzet vernield. Om zich tegen dit soort beschadiging te verweren engageren kunstenaars zich vaak in projecten rond vrije meningsuiting en culturele ontvoogding, initiatieven die worden gedragen door brede lagen van de bevolking en verschillende maatschappelijke visies. Kunstenaars ontwerpen affiches of springen in de bres met kunstedities en veilingen. Een strategie van kruisbestuiving die erop gericht is tot wederzijdse afspraken en ondersteuning te komen en de vrijheid van kunst en cultuur te waarborgen.
Kunst heeft ontegensprekelijk een invloed op de maatschappij waarin we leven. In bepaalde opzichten is kunst een machtig wapen tegen de kleinburgerlijkheid van het volk: kunst als motor van nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en kunst als tegenkracht voor culturele afbraakpolitiek. Tegelijk is er in het spoor van de actie een niet te miskennen nevenfacet ontstaan.
‘Het kunstwerk’ wordt als heiligdom in vraag gesteld en wordt een stuk goedkoper door de uitgaven van betaalbare oplagegrafiek, edities die het mogelijk maken dat ‘iedereen’ kunst in huis kan halen. Kunst is een positief verhaal.